Henk  Slijper, 16 augustus 1984

Henk Slijper

 

  • Periode:
  • Archiefinstelling:
  • Locatie:
  • Soorten:
  • Bron:

 

  • Inleiding

 

  • Archiefbeschrijving

 

  • Ornithologische betekenis

 

  • Downloads

 

  • Links

 

  • Over de archiefvormer

uit: K.H. Voous, In de ban van vogels, Uitgeverij Scheffers, 1995. [15.XII.1993]

SLIJPER, Hendrik Johannes, 3 januari 1922, veelzijdig kunstschilder, illustrator, veldornitholoog en valkenier. Henk Slijper bracht zijn jeugd door in het toen nog landelijke Kennemerland (de bollenstreek) en in het Gooi, later in Amsterdam. Hij had vanaf zijn 13de jaar teken- en schilderles van onder meer A. Miolée (Haarlem) en Piet van Wijngaerdt (Amsterdam) en volgde gedurende en na de oorlog verschillende opleidingen, waaronder de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Zijn instelling om door hard werken en met behulp van beproefde, klassieke technieken de schoonheid van de natuur te benaderen ondervond vele jaren in de toen toonaangevende kunstenaarskringen weinig waardering, ofschoon hij in 1946 een eervolle vermelding van de Willink van Collen Prijs voor schilderkunst ontving. Zodoende moest hij toch zijn kost verdienen met illustratief en reclame-werk, waaronder het illustreren van kalenders, prentbriefkaarten, boeken en bloembollencatalogi. Ook werkte hij gedurende vele seizoenen als illustrator op het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek te Lisse bij prof. dr. E. van Slogteren. Voor zijn aquarellen van planten kreeg hij in die tijd (1957) de Silver Gilt Grenfell Medal van de Royal Horticultural Society te Londen.
Intussen ontwikkelde hij zich tot een enthousiast beoefenaar van oud vakmanschap, zoals dat van het gebruik van zilverstift, tempera-, water- en allerlei olieverftechnieken. Naar eigen zeggen heeft hij het meest geleerd van het om den brode copieëren van schilderijen van Hollandse meesters in Nederlandse musea. In samenwerking met de apotheker J.J. de Bois slaagde hij er in enkele fundamentele ambachtelijke toepassingen van oude pigmenten en bindmiddelen, die door "oude meesters" zijn gebruikt, te ontraadselen. Bijna 25 jaar (24 cursusjaren), van 1954 tot 1979, was hij leraar aan de Gooise Academie voor Beeldende Kunsten te Laren, waar hij zich metterwoon had gevestigd. Reeds vóór die tijd schreef hij enkele, in zijn eigen ogen weinig belangrijke handleidingen voor het tekenen van figuren en van vogels.
Door zijn onafhankelijke geest, en gestimuleerd door de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN), heeft hij in zijn jonge jaren veel vogelwaarnemingen verricht in de Noord-Hollandse duinen, het Gooi en rond Amsterdam, waarvan in de ornithologische jaaroverzichten in Ardea verslag wordt gedaan. Hij heeft het geluk gehad in die tijd kennis te hebben kunnen maken met mensen als Jac. P. Thijsse, G.A. Brouwer, P.A. Hens ("wat een kennis, wat een stijl!"), G.C.A. Junge, C.G.B. ten Kate, R.J. de Stoppelaar, J.P. Strijbos, R. Stuurman, R. Tolman en A.B. Wigman. Van die allen heeft hij naar eigen zeggen veel invloed ondergaan. Zelf publiceerde hij originele stukjes, zoals enkele natuur- en reisimpressies in In Weer en Wind, over Gierzwaluwen (Ardea 36, 1948) en over een 17de eeuwse tekening van een waarschijnlijk bij Amsterdam gevangen Steltkluut (Ardea 39, 1951).
Met de valkerij kwam hij pas in de jaren 1950 via H. Dijkstra in aanraking. Zowel de intieme omgang met roofvogels, als het vluchtbedrijf zelf, en de noodzaak de benodigde attributen (riemen, bellen, huif, loer) zelf te vervaardigen hebben hem in hun ban gehad en gehouden. Hij beschreef en vervolmaakte de van zacht leer gemaakte "Indische huif" voor jachtvalken (later bekend als de "Slijper hood") in The Falconer, Journal of the British Falconers' Club (3 (1957): 116-127). Hij werd lid, later "ornithologisch secretaris" (1957-omstreeks 1970) en erelid (1975) van het Nederlands Valkeniersverbond "Adriaan Mollen". Hij heeft vanaf 1953 onder meer met Slechtvalk, Lanner, Sperwer en Havik met succes gevlogen, revalideerde talloze in het ongerede geraakte roofvogels en uilen en droeg met talrijke lezerswaardige artikelen en luchtige, zowel als zware illustraties bij aan de Jaarboeken van het Verbond, uitgegeven onder de titel De valkerij in de Nederlanden (1967-1981). Voorts beschreef hij 33 schetsboekbladen met voorstudies van de schilder Pierre Louis Dubourcq (1815-1873) voor diens Croquis de la Chasse, die de activiteiten van The Royal Loo Hawking Club (1839-1855) uitbeelden, in het jubileumboek van het Valkeniersverbond "50 jaar valkerij 1938-1988" (Amersfoort, 1988: 81-97). Zowel tegen het gevaar van commercialisatie en de vaak onecht voorgestelde doelstellingen van het fokken van roofvogels in gevangenschap, als tegen het "professionalisme" en snobisme in de valkerij, heeft hij zich in woord en geschrift verzet (De Lepelaar 45 en 46, 1976). Over roofvogels schreef hij voorts in het Vogeljaar (1958, 1963) en onder eigen naam en pseudoniem "Hajé" in De Nederlandse Jager.
Pas na 1970 en na successen met tentoonstellingen in Londen, Parijs en de Verenigde Staten is ook in Nederland de waardering en bewondering voor de subtiliteit van zijn artistieke prestaties gegroeid. Van de talrijke tentoonstellingen die van zijn werk zijn gehouden behoort die in het Nederlands Jachtmuseum te Doorwerth waarschijnlijk tot de interessantste (De Nederlandse Jager 82 (25) 1977: 974). Speciale vermelding van Slijpers illustratief en artistiek kunnen verdienen zijn wandplaten van Nederlandse vogels ten behoeve van het onderwijs (uitg. Thieme, Zutphen) en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels ("Vogelbescherming"), de platen in K.H. Voous De vogels van de Nederlandse Antillen (Utrecht, 1955), Birds of the Netherlands Antilles (Zutphen, 1983) en Roofvogels en uilen van Europa (Leiden, 1986, gebundelde artikelen uit De Lepelaar en Vogels, 1976-1984; zie Vogels 24, 1984 en 32, 1986) en de twaalf landschappen in De 12 maanden van het jaar (Nijkamp et al. 1976). Voor Limosa maakte hij de eerste gekleurde afbeelding van het toen pas ontdekte jeugdkleed van de endemische sperwer van Sulawesi (Celebes), Accipiter nanus, bij een artikel van J.G. van Marle & K.H. Voous (19 (1946): tegenover bl. 13). Veel fraai illustratief werk is ook verschenen in het Vogeljaar, De Lepelaar en Vogels. Voor zijn neef prof. dr. E.J. Slijper verzorgde hij illustraties voor diens boeken Mens en huisdier (1944) en De Vliegkunst in het dierenrijk (E.J. Slijper & J.M. Burgers, 1950).
Van de veelheid van zijn werk zijn misschien wel het mooist zijn volledig natuurgetrouw weergegeven roofvogelveren (onder glas nauwelijks van de daarnaast gelegen echte veer te onderscheiden), zijn miniaturen van kinderkopjes en van vogels (in: Hans Warren, Betreffende vogels, 1974; Paul Opdam, De Havik, 1978), zijn olieverfstillevens, zijn grote olieverfportretten van onder anderen de rechtsgeleerde prof. mr. A. Pitlo (Amsterdam), prof. dr. K.H. Voous bij diens afscheid van de Vrije Universiteit in 1980 en de havikier W.P.F. Huyskens in het veld, 1988) en zijn grote roofvogelportretten, waarvan verschillende in de Jaarboeken "Adriaan Mollen" zijn gereproduceerd (bijv. 1977: 2). "Net als bij de Vlaamse Primitieven (laat-middeleeuwse realisten) zijn Slijpers onderwerpen in een bijzondere soort stilte gehuld; de vogels zitten vaak stil, zij kijken langs de toeschouwer alsof hij niet aanwezig is" (d'Arcy Shillcock 1988: 108). Voor zijn artistieke en daadwerkelijke bijdrage aan de vogelbescherming ontving Slijper onder meer de Gouden Lepelaar (1974, zie De Lepelaar 35: 23), de Zilveren Anjer (1986) en de Bronzen Penning van de Nederlandse Stichting voor Internationale Vogelbescherming (1985, zie Vogels 26 (1985): 48).
Wie zou tenslotte hebben verwacht, dat Slijper in zijn jonge jaren ook een voortreffelijk wedstrijdschaatser was (zonder ambitie om te winnen), die aan de training van de Nederlandse schaatsploeg in Noorwegen heeft deelgenomen (1953), dat hij evenals Jaap Taapken in 1954 de Elfstedentocht heeft volbracht en dat hij een lyrisch briefschrijver en bij tijd en wijle een romantisch dichter is (zie Taapken 1969: 82).
In 1981 werd Slijper door een hersenbloeding getroffen. De morele klap van de daaruit voortgekomen ernstige verlammingen heeft hij door religieus geloof, wilskracht en met ondersteuning van zijn vrouw Thea ter Berg overwonnen. Zijn artistieke prestaties zijn ondanks zijn blijvende lichamelijke handicap eerder verdiept dan verminderd, vooral wat betreft de verfijnde kleine stillevens (reproducties bij Huygen 1989). Daarvan getuigen voorts de sedert die tijd talrijke exposities van zijn werk, alsmede de reeds in 1982 geschilderde Haviken (Vogels 12 (1982): voorplaat) en zijn bijdragen aan de door K.H. Voous geschreven serie Grote water- en moerasvogels vanaf 1985 in Vogels, samen met de andere illustratoren Inge van Noortwijk en Dick M.C. Poppe (Vogels 25 (1985): 9). De water- en moerasvogels zijn met een aantal nieuwe platen van Slijper en Ad Cameron in 1992 in boekvorm gebundeld onder de titel Moerasvogels van Europa. Een in 1991 in samenwerking met K.H. Voous in Vogels begonnen serie "gorzen, vinken en mussen" werd in 1992 gestaakt.
Het is bewonderenswaardig dat Slijper het aandurfde in 1990 en 1991 met 24 andere binnen- en buitenlandse natuurschilders een week lang op Schiermonnikoog in vriendschap rond te kijken en te schilderen. Hun gezamenlijke werk is beschreven en afgebeeld in het door Robin d'Arcy Shillcock, Ysbrand Brouwers, Luuk J. Draaijer en Gerard L. Ouweneel samengestelde boek Wind, wad en waterverf (Groningen, 1992).
Bij gelegenheid van een uitgebreide overzichtstentoonstelling van de veelheid van zijn werken in het museum van de Singer Memorial Foundation te Laren (N.H.) in 1993, samengesteld ter viering van zijn 70ste verjaardag (in 1992), werd een rijk geïllustreerd boekje uitgegeven met biografische bijdragen van W.P.F. Huyskens en Slijper zelf. Een gelijktijdig door de Stichting Behoud Valkerij (Wageningen) verschenen boekje Een wijze van zien, een wijze van zijn bevat filosofische en levensbeschouwelijke bijdragen van zowel Slijper als Huyskens.
Hendrik Slijper is een veelzijdig kunstenaar en romanticus, met een grote fantasie. In zijn familie komen veel kleurrijke, vrijheidslievende Slijpers voor, zoals zijn grootvader, die leraar Frans was aan de gevangenis te Leeuwarden en die met een broer de basis legde voor een Bargoens woordenboek. Deze grootvader woonde in Veenwouden in een huisje, "Jurjen State", in het Veenwoudse plassengebied. Henk Slijper situeerde op grond van in zijn jeugd gemaakte schetsen en bewaarde herinneringen met herkenbare nostalgie de afbeelding van de Ooievaar in Vogels (44 (1988): 85) en Moerasvogels van Europa (1992: 50) rondom deze nu verdwenen boerenwoning met moestuin en viswater. Slijper heeft nog steeds veel ambachtelijke hobbies en berekende, ontwierp en bouwde tijdens zijn invaliditeit nog een zeer snelle, tweemans kim-kiel zeilboot als leerschool voor zijn opgroeiende zoons. Biografie. D'Arcy Shillcock (1988, 1992: 169-170), Birre (1974), Dekker (1993), Huygen (1989), Scheen (1970: 355), Taapken (1969).