Jo Rampen

 

  • Periode: 1947-1970
  • Archiefinstelling: G. van der Bent, Katwijk aan Zee
  • Locatie: Omgeving Katwijk: Panbos, Berkheide, Ridderpark, Uitwatering
  • Provincie: Friesland, Groningen, Zuid-Holland
  • Soorten: Ringsnaveleend, Roek, Zilvermeeuw
  • Bron: Dagboeken

 

 

  • Inleiding

In de tijd dat Jo Rampen (JR) vogels bestudeerde, was het gebruikelijk dat amateurs als hij een dagboek bijhielden. De dagboeken van JR zijn kenmerkend voor zijn generatie waarbij vogelwaarnemingen vaak in sfeervolle beschrijvingen worden gepresenteerd. In een verslag van een duinwandeling op een mistige meimorgen gaat het daarbij niet alleen om de waargenomen vogelsoorten, maar ook om de sfeer die de schrijver op die wandeling heeft ervaren.

 

  • Archiefbeschrijving

Het archief bestaat uit 18 ringbanden  en een map waarin waarnemingen van vogels en in latere jaren ook waarnemingen van vlinders zijn opgeschreven. De originele aantekeningen beginnen in feite op 16 oktober 1944 in Zuidhorn. Later heeft JR enkele aantekeningen toegevoegd van oudere waarnemingen uit Zuidhorn en Bergen (NH); ze komen uit de periode 1 juli 1940 - 24 mei 1941. Wat woonplaats betreft zijn er drie perioden aan te wijzen:

Periode Bergen (NH)

Slechts één kantje met waarnemingen over acht dagen in 1940.

Periode Zuidhorn

In Zuidhorn zijn tijdens drie korte perioden in de jaren 1940-1947 vogelwaarnemingen genoteerd. Soms ontbreekt een plaatsaanduiding. Vaak gaat het om algemene soorten. Af en toe wordt een waarneming van een kennis vermeld.

Periode Katwijk

In Katwijk maakt JR veel meer aantekeningen. Ze vallen in de periode januari 1947 - juni 2003. Bepaalde gebieden zoals de duinen van Berkheide en het Ridderpark bij het Katwijkse gemeentehuis worden frequent bezocht. Eind jaren vijftig bezoekt JR regelmatig een deel van Meijendel. Vermoedelijk gaat het hier om deelname aan het dan net opgestarte Meijendelproject naar de verspreiding van broedvogels en wintervogels. In strenge winters komt JR regelmatig bij de Katwijkse Uitwatering. Na 1990 bezoekt hij elke week en soms nog vaker de rustplaats van meeuwen in de Katwijkse Binnenwatering om kleurringen af te lezen.

Ridderpark
JR werkte op het raadhuis van Katwijk, gelegen naast het Ridderpark. Bij zijn talrijke waarnemingen vallen de soorten op die anno 2020 niet meer of zelden in Katwijk worden waargenomen zoals Grote Lijster, Grauwe Vliegenvanger, Bonte Vliegenvanger en Spotvogel. In de omgeving ziet hij vaak Geelgorzen. In de winter is er een slaapplaats van Ransuilen.

Panbos
JR komt hier niet vaak, maar vermeldt wel waarnemingen van anderen. Zelf ziet hij op 21 mei 1948: Nachtzwaluw, Wielewaal en Zomertortel. Later wordt ook de Holenduif genoemd en in het aangrenzende open duin zingen Geelgorzen. In 1954 verzamelt JR gegevens over kolonies van de Roek. Deze soort broedt dan in het Panbos, in het Ridderpark en bij seminarie Katwijk a/d Rijn. Helaas zijn geen tellingen uit andere jaren terug te vinden. In de grote map bevindt zich een broedvogelinventarisatie van het Panbos, uitgevoerd door NJN-ers in 1955.

Duinen van Berkheide
Dit gebied wordt door JR vaak bezocht. Hij hoefde na de verhuizing naar de Sportlaan hiervoor alleen maar de straat over te steken. Van gericht onderzoek en systematische tellingen is geen sprake. Het betreft beschrijvingen van duinwandelingen waarbij de plaatsaanduiding van bepaalde waarnemingen nogal gebrekkig is. In de jaren zestig en later noemt JR broedende Steenuilen.

Duinen van Meijendel
In 1958 en 1959 bezoekt JR regelmatig een omlijnd gebied gebied in Meijendel. Hij neemt dan deel aan het vogelprogramma (zomer en winter!) van Van Dongen (Haagse Vogelbescherming). Daarbij ziet hij in 1959 de eerste Ringsnaveleend van ons land. De gegevens die JR hier verzamelt, zijn ongetwijfeld terug te vinden in het archief van het Meijendel-onderzoek.

Katwijkse Uitwatering en Binnenwatering
In strenge winters komt JR regelmatig kijken. Hier ziet hij zijn eerste Drieteenmeeuw, Dwergmeeuw en Roodkeelduiker. In zijn dagboeken noteert hij ook veel  waarnemingen van zijn vriend Fokko Niesen die dit gebied vaak bezoekt. Na 1990 komt hij hier veel vaker om kleurringen bij meeuwen af te lezen. Deze gegevens zijn allemaal opgenomen in de database van C.J. Camphuysen (NIOZ).

 

  • Ornithologische betekenis

De aantekeningen die JR in Zuidhorn maakte, hebben weinig betekenis voor het krijgen van een historische beeld van de avifauna van Zuidhorn. Dat ligt anders wat de Katwijkse periode betreft. Deze dagboeken zijn vooral waardevol voor de periode 1947 - 1970. In die jaren waren er slechts enkele actieve vogelaars in Katwijk die doorgaans ook weinig noteerden. De dagboeken van JR zijn dan ook een waardevolle bron voor het vinden van historisch materiaal uit die periode wat betreft de vogelstand van gebieden als Berkheide, het Ridderpark, het Panbos en de Uitwatering. In de loop van de jaren vijftig en zestig neemt het aantal vogelaars in Katwijk toe wat leidt tot oprichting van de Vogelwacht Katwijk. In het boek De Vogels van Katwijk (1985) wordt een kort overzicht gegeven van wat toen bekend werd in de periode 1950-1970. De gegevens uit de dagboeken van JR zijn hierin niet alle verwerkt.

De aantekeningen van JR uit de jaren na 1970 zijn van minder betekenis, omdat in die jaren een groep jonge vogelaars (o.a. Gijsbert van der Bent, Arend Wassink, René van Rossum) actief wordt. Naast het doen van trekwaarnemingen begint in 1975 ook het systematische broedvogelonderzoek in Berkheide. Deze activiteiten leiden in 1985 tot de oprichting van de Vogelclub Katwijk. Van betekenis zijn wel de vele honderden gegevens die JR na 1990 verzamelde door kleurringen van meeuwen af te lezen. Deze gegevens zijn opgenomen in het archief van het NIOZ en vormen daarmee een waardevolle bijdrage aan het onderzoek naar verplaatsingen van meeuwen langs de Nederlandse kust.

 

  • Over de archiefvormer

uit: K.H. Voous, In de ban van vogels, Uitgeverij Scheffers, 1995. [19.VIII.1994]

RAMPEN, Johannes, 10 november 1915 – 11 october 2006, administrateur gemeente financiën. Jo Rampen werd geboren te Bergen (NH), waar zijn vader in "de boerderij van Rampen" het familiebedrijf van molenmaker en timmerman uitoefenden. Van 1932 tot 1940 was hij werkzaam op de Gemeentesecretarie te Bergen. Van 1940-1947 was hij ambtenaar ter secretarie, tevens wnd. gemeentesecretaris, van Zuidhorn in Groningen. Van 1947-1980 werkte hij ter secretarie van de gemeente Katwijk als hoofd van de afdeling financiën en comptabele van de gemeente, uiteindelijk in de rang van administrateur.
Zijn ontwikkeling als vogelwaarnemer werd gekenmerkt door de vooroorlogse situatie waarin hij in Bergen leefde, wonende in een prachtige omgeving met Griel, Nachtzwaluw, Wielewaal en IJsvogel als nabije broedvogels: "gegrepen door vogels, beperkt door isolement, gebrek aan tijd en aan mogelijkheden", voorts gestimuleerd door de Verkade-albums en andere geschriften van Thijsse, de determineerboeken van Van Dobben (Wat vliegt daar, 1937) en Binsbergen, Mooij & Stuurman (Zien is kennen!, 1937) en de artikelen en boeken van Strijbos, De Stoppelaar, Tolman en Wigman. Daarnaast was hij een voetballiefhebber, die als doelverdediger van "Alcmaria Victrix" westrijden speelde tegen befaamde Nederlandse clubs. In 1935 moest hij na een ernstige blessure het voetballen opgeven.

Rampens eerste landelijke ornithologische inspanningen betroffen het tellen van Ooievaarsnesten en het ringen van jonge Ooievaars in het Zuidelijke Westerkwartier van Groningen en de aangrenzende delen van Drenthe en Friesland in 1941 - 1947, in het kader van Fr. Haverschmidts landelijke onderzoekingen en tellingen. In die tijd waren er in het door Rampen en zijn twee vrienden onderzochte gebied nog verschillende fraaie en hoge paal- en boomnesten. Het uitzicht vanaf de soms met moeite beklommen nesten over het omringende wijde land onderging Rampen als zeer indrukwekkend.
Vanaf 1986 tot heden heeft Rampen, door het waarnemen en registreren van met kleurringen gemerkte Zilvermeeuwen, een belangrijke bijdrage geleverd aan het onderzoek naar het verspreidingsgedrag van deze soort. Dit onderzoek, uitgevoerd door dr. A.L. Spaans, gaat uit van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO, voorheen RIN) te Arnhem.

Met de lidmaatschappen van de Nederlandse Ornithologische Vereniging (NOV) vanaf 1945 en van de Club van Nederlandse Vogelkundigen vanaf 1953 begonnen voor Rampen nieuwe en perspectiefrijke perioden van vogelwaarnemen en het leggen van contacten met talrijke ornithologische geestverwanten. Op excursies door het hele land leerde hij de meeste Nederlandse vogels kennen. Op 15 maart 1959 ontdekte hij tijdens het Meijendel onderzoek, waaraan hij in 1958 - 1959 deelnam, in een duinplas een Amerikaanse Kuifeend of Ringsnaveleend, de eerste voor Nederland en continentaal Europa (Bezemer & Rampen, Limosa 33 (1960): 1-6), en op 19 mei 1959 bij Geleen de eerste Temmincks Strandloper voor Limburg (Hens, Avifauna van de Nederlandse provincie Limburg, 1965: 382).

Vanaf 1949 volgde een indrukwekkende reeks van ornithologische en culturele excursies, eerst in Europa, sedert 1977 ook daarbuiten, daarbij vergezeld door zijn vrouw Truus Rampen-Mooij. Grote indruk maakten op hen de moors van Northumberland, de Farne Eilanden en de zeevogelkolonies van St. Abbs Head in Berwick, Schotland. Door het vlinderachtige vliegbeeld en de bijzondere roep van de bij St. Abbs broedende Drieteenmeeuwen geïnspireerd, gaven de Rampens in 1957 hun nieuwe huis in Katwijk aan Zee de naam "Kittiwake", de geluidsnabootsende Engelse naam van deze vogels. Georganiseerde reizen met bekende Nederlandse vogelwaarnemers brachten het echtpaar Rampen naar Israël (1977), Suriname (1979), Madagascar (1980) en de Nederlandse Antillen (1981).

Een grote slag was het overlijden van Truus Rampen in 1984. Te harer nagedachtenis liet Rampen in het aan de voorjaarstrek van in Mauretanië overwinterende noordelijke steltlopers gewijde nummer van Ardea, Homeward bound, een kleurenfoto plaatsen van de door hen beiden geliefde mooie vogelwereld (jg. 78, 1990, na de inhoudsopgave). Rampen vermande zich in 1985 niettemin tot deelname aan een gezelschapsexcursie naar de Kaukasus, Midden-Azië en Siberië, vervolgens naar Costa Rica (1987) en Ethiopië (1989), waar hij indrukwekkende nieuwe vogelwerelden leerde kennen. Behalve "in de ban" van vogels, was Rampen zeker ook "in de ban" van de Nederlandse Ornithologische Unie (NOU) geraakt. Hij was secretaris van de NOU-afdeling Club van Nederlandse Vogelkundigen (1971 - 1982) als opvolger van J. Swaab, tevens lid van het bestuur van de NOU (1971 - heden) en daarvan penningmeester vanaf 1975. Laatstgenoemde functie heeft hij ervaren als zijn meest wezenlijke bijdrage aan de Nederlandse ornithologie en zich daarin verheugd over de volstrekt belangeloze deelname van bestuur, redacties, auteurs, sprekers en andere medewerkers aan de werkzaamheden en uitingen van de NOU.

Behalve voor vogels heeft Rampen een grote belangstelling voor schelpen en schilderijen. Zijn schelpenverzameling omvat exemplaren uit de hele wereld. Zijn liefde voor de schilderkunst en zijn verzameling schilderijen vinden hun oorsprong in het werk van de schilders van de Bergense School, die in zijn jeugd haar bloeiperiode beleefde.

Biografieën

van der Bent G. 2006, In memoriam Jo Rampen, de Strandloper 5:5-6.

Veling E.J.M. 2007, In memoriam Jo Rampen, Ardea 95(1):712-714.