Karel Waldeck

 

  • Periode: 1915-1989
  • Archiefinstelling: Naturalis, Leiden
  • Locatie: Nederland, met de nadruk op de omgeving van 's-Gravenhage, de Beer, Texel, Schiermonnikoog en Zeeland
  • Soorten: Bosrietzanger, Fluiter, Koekoek, Kievit, Bonaparte's Strandloper, Roodkeelpieper, Petsjorapieper, Taigaboomkruiper
  • Bron: Dagboeken, reisverslagen, correspondentie, ringverslagen, oölogische verzameling

 

  • Inleiding

De zoon van Karel Waldeck, Pim Waldeck, heeft zorg gedragen voor de archivering van de ornithologische nalatenschap van zijn vader. Zijn archief is geschonken aan Naturalis, zie onder Downloads.

 

  • Archiefbeschrijving

Zie onder Downloads. Recent (2020) is door Pim Waldeck het dagboekverslag van een reis in 1938 van Karel Waldeck met Karel Waldeck Sr. naar Petsamo (toenmalig NO-Finland, nu Russisch) in het Vogeljaar (68:124-134 (2020)) gepubliceerd.

 

  • Ornithologische betekenis

Karel Waldeck was een nauwkeurig waarnemer, niet enkel van zeldzaamheden met de Haagse club, maar ook voor de algemenere soorten getuige zijn beschrijving van het broedgedrag van Kievit (Orgaan der Club van Nederlandsche Vogelkundigen 5(4):155-158 (1933)), Fluiter en Bosrietzanger (Limosa 22(4):408 (1949)) en Koekoek (Limosa 21(1):27-28 (1948)). Waldeck heeft zich als voorzitter ingezet voor de Nederlandse Ornithologische Unie en de Commissie Nederlandse Avifauna.

 

  • Downloads
Karel Waldeck, archief bij Naturalis, Leiden
Excel – 16,6 KB 220 downloads
Pim Waldeck, Veldornitholoog Karel Waldeck
PDF – 269,2 KB 221 downloads
Karel Waldeck, Over den raaptijd der Kievitseieren en eenige biologische bijzonderheden dezer vogel
PDF – 253,6 KB 219 downloads

 

  • Links

 

  •  Over de archiefvormer

uit: K.H. Voous, In de ban van vogels, Uitgeverij Scheffers, 1995. [2.II.1991]

WALDECK, Karel, 17 juni 1910 - 13 juni 1989, chirurg en veelzijdig veldornitholoog. Karel Waldeck Jr. vestigde zich in 1948 in Den Haag en beëindigde zijn medische loopbaan in 1975 als chef van de afdeling Heelkunde van het Rode Kruis Ziekenhuis en het Juliana Kinderziekenhuis aldaar.

Reeds in zijn jeugdjaren op Sumatra, waar zijn vader administrateur was van rubberplantages in laagland Deli, ontwikkelde zich zijn belangstelling en liefde voor de natuur. Gevestigd in Nederland in 1919, had hij uiteindelijk graag biologie willen studeren, maar de slechte economische vooruitzichten voor dit vak noopten hem de medische studie te kiezen. Als opgroeiende jongeman verkoos hij vaak heimelijk de vrijheid van de duinen tussen Den Haag en Loosduinen boven de etiquette van de verplichte danslessen. Op 9 juli 1947 promoveerde hij bij professor W.F. Suermondt aan de Rijksuniversiteit Leiden op het proefschrift Over de chirurgische behandeling van longgezwellen. Naast zijn werk en gestimuleerd door de Club van Haagsche Trekwaarnemers rond G.J. Tijmstra, met onder meer J.P. en P.J. Bouma, F.P.J. Kooijmans en Niko Tinbergen, ontwikkelde hij zich tot een veelzijdig veldornitholoog.

Later onderging hij de invloed en leiding van de kinderarts J.C. Koch, met wie hij in maart-april 1931 in de Boschjes van Poot bij Den Haag in het nachtelijk duister duizenden Spreeuwen op hun slaapplaatsen ringde en met hem deelnam aan de werkzaamheden van het tot 1940 door Koch geleide Vogelringstation Wassenaar. Zo werd hij ook een vogelvanger en ringer van de vinkenbanen van Monster, Ockenburgh en Meijendel. Aanvankelijk was hij vooral geïnteresseerd in eieren en broedgedrag, vervolgens in vogeltrek, avifaunistiek en dwaalgasten (Bonaparte's Strandloper in 1952, Roodkeelpieper in 1960, Taigaboomkruiper in 1961 en Siberische Snor in 1963, alles gepubliceerd in Limosa). Na de Tweede Wereldoorlog behoorde hij tot de vaste kern van Jan Kists Haagse vogelclub die de toon zette voor het werk van de Sub-Commissie Dwaalgasten van de Commissie voor de Nederlandse Avifauna (CDNA), waarvan hij vanaf de oprichting in 1957 tot 1980 lid was.

Behalve "korte mededelingen" in het Orgaan der Club van Nederlandsche Vogelkundigen (bijvoorbeeld 5 (1932): 79-82) en in de verslagen van mondelinge mededelingen op de traditionele "Club"-vergaderingen, heeft Waldeck weinig gepubliceerd. H. Klomp (1971:67) vermeldt met goed gemeende zelfspot Waldecks vooruitziende publicatie over verantwoorde raaptijd van eieren en broedbiologisch gedrag van de Kievit (1933), terwijl verder Waldecks boekje Avifauna van 's-Gravenhage en Omstreken uitgegeven door de Haagse Vereniging voor Vogelbescherming (1964) bekendheid verwierf. Het laatst genoemde werkje is een gedetailleerd en gedocumenteerd vervolg op het meer romantisch getinte boek 's-Gravenhage als vogelstad (1929) van W. Tolsma met wie Waldeck overigens over de wijze van vogelbescherming ernstig van mening verschilde. Waldecks bescheiden collectie vogeleieren is tijdens de Tweede Wereldoorlog grotendeels verloren gegaan; de uiteindelijke verzameling wordt thans in het Nationaal Natuurhistorisch Museum (NNM) te Leiden bewaard.

Waldeck was voorts jagermeester van een jachtgezelschap te Vianen. Bovenal, evenwel, was hij vogel- en natuurbeschermer in hart en nieren, wat te lezen is in zijn bovengenoemd boekje over de avifauna van 's-Gravenhage (1964: 3-8) en zijn bijdrage over de bedreigde flora van de Vijfheerenlanden (W.J. Weidema et al., Waarden van Zuid-Holland, 1976:77-82). Van 1966 tot 1971 was hij voorzitter van de Nederlandse Ornithologische Unie (NOU) als opvolger van W.H. Bierman. Hij was erelid van de NOU (1985) en de "Club" (1985). Na zijn pensionering vestigde hij zich in het Gelderse Laren ("de Rietgoor"), van waaruit hij in 1973-1977 medewerking verleende aan het grote landelijke inventarisatiewerk van de Stichting Ornithologisch Veldonderzoek Nederland (SOVON).

In 1984 verhuisde hij bij een verslechterende gezondheidstoestand naar Zierikzee. Bij gelegenheid van zijn 75ste verjaardag werd op 18 mei 1985 met enkele vrienden vanuit zijn woning een kleine big day gehouden (96 soorten), uitgerekend 30 jaar na de eerste big day, mei 1955 waaraan Waldeck ook had deelgenomen (121 soorten).

Waldeck was een voortvarend, eerlijk man met alle bekende persoonlijke eigenschappen van zijn diep gewortelde medische professie. Zijn eerbied voor de natuur en zijn enthousiasme voor natuurstudie leven voort in zijn kinderen, met name in zijn zoon Pim W. Waldeck (geboren 1947).

Biografieën

Klomp H. 1971.,Toespraak tot de aftredende voorzitter, Dr. K. Waldeck, gehouden in de vergadering van 17 april 1971 te Utrecht, Limosa 44:67-68.

Voous K.H. 1985, Dr. K. Waldeck: erelid Nederlandse Ornithologische Unie en Club van Nederlandse Vogelkundigen, Limosa 58: 128.

Voous K.H. 1991, In memoriam - Dr. K. Waldeck, Limosa 64:83.