Jules Philippona

 

  • Periode: 1940-2013
  • Archiefinstelling: Heimans en Thijsse Stichting, Amsterdam
  • Locatie: Haarlem, Lisse, Amsterdam, Gaasterland, Wieringen, Noordoostpolder
  • Provincie: Noord-Holland, Friesland, Flevoland
  • Soorten: Glanskop, Lachstern, Geelgors, Huiszwaluw, Kolgans, Kleine Rietgans, ganzen
  • Bron: Dagboeken, en een ringband met waarnemingen per soort; speciale dossiers over ganzen, Huiszwaluwen en transecten

 

  • Inleiding

Jules Philippona (JP), geboren 19 april 1924, overleden 18 november 2020, was een bijzonder actieve vogelaar, startend als NJN-er in Haarlem. In de jaren 1960 en 1970 was hij (mede) organisator van landelijk en internationaal onderzoek naar overwinterende ganzen.

 

  • Archiefbeschrijving

Het archief van JP bestaat uit 25 vogeldagboeken (periode 1940-2004) met bijbehorende Indexen, en vier dossiers van vogelsoorten (periode 1962-2013). In de dossiers zijn gegevens van eigen veldwerk bijeengebracht. De waarnemingen uit de dagboeken zijn door Erik Lam op waarneming.nl geplaatst, zie onder Downloads. We behandelen eerst de dagboeken, daarna de dossiers.

Dagboeken

Het archief bevat 25 dagboeken uit de periode 1940-2004. Zie onder Downloads voor een overzicht. Op grond van de verschillende woonplaatsen van JP is een opsplitsing in drieën te maken.

Dagboeken 1940-1967

Woonplaatsen Haarlem, Amsterdam, Lisse. Bezochte gebieden liggen vooral in West-Nederland en ook elders voor ganzen en weidevogels. Tevens buitenlandreizen. Frequent bezochte gebieden zijn de omgeving van Haarlem met landgoed Duinvliet, Boreel, Kennemerduinen en AW-duinen (bezoekt ook het ZH-deel en noteert elke Grauwe Kiekendief). In de jaren 1961-1967 is hij leraar Aardrijkskunde in Lisse en heeft dan speciaal belangstelling voor broedende Geelgorzen langs de bollenvelden. Na zijn verhuizing naar Amsterdam telt hij daar kolonies van Blauwe Reiger en Roek.

Verder bezoekt hij het Rijsterbos (talrijke voorjaarskampjes; altijd Fluiter en Wielewaal) en Wieringen (regelmatig NJN-kampjes en later excursies). In deze periode had JP speciale belangstelling voor de volgende soorten:

- Glanskop
Met Gerrit Bos probeert hij tot een inzicht in de verspreiding van Glanskop en Matkop in Nederland te komen. Hij vindt verschillende nesten en maakt tekeningen van de nestelplaatsen. Ook geeft hij op een kaartje aan hoe de zangposten rond het nest zijn gespreid. Bij zijn bezoeken aan Friesland, de Veluwe, Havelte en Noord-Brabant zijn altijd opmerkingen over Glanskop en Matkop te vinden. Er zijn ook protocollen opgenomen van urenlange sessies bij een nest van de Glanskop. Naderhand worden Glanskoppen bij Zwolle en in het geïsoleerd liggende oude loofbos van Oldehof bij Vollenhove (territorium in 1974) en zelfs in het nog jonge Voorsterbos bij Kraggenburg (eenmaal 26 december 1976) gemeld.

- Lachstern
Bij zijn bezoeken aan Wieringen en het Balgzand ziet hij flinke aantallen Lachsterns (tot zelfs 400 bij elkaar!). JP beseft dat dit een bijzondere soort is.

- Geelgors
In de jaren zestig drong vermoedelijk al het besef door dat de Geelgors in West-Nederland bij Lisse opvallend talrijk was. Philippona fietst diverse transecten door het gebied bij de Keukenhof, gekenmerkt door bollenvelden en houtwallen.

- Roofvogels
In de jaren 1964-1966 zijn er opvallend veel roofvogelaantekeningen, wellicht in relatie tot de toen optredende sterfte onder roofvogels door onder andere (naar later bleek) het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.

In de eerste jaren zijn regelmatig opmerkingen over de weersomstandigheden opgenomen (strenge winter van 1941/1942 zelfs dagelijks). Af en toe worden ook medevogelaars genoemd; wellicht aardig voor de geschiedenis van de huidige Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland. Later trekt JP vooral met Theo Mulder op. In de jaren vijftig en zestig worden trekwaarnemingen vanaf het Kopje van Bloemendaal en vanaf de zeereep bij de Langevelderslag gedaan.

Dagboeken 1968-1994

Woonplaats Kraggenburg, Noordoostpolder. Bezochte gebieden vooral Flevoland, Overijssel, Friesland en elders voor ganzen, weidevogels, zwaluwen. Tevens buitenlandreizen o.a. voor ganzen naar Hongarije, Oost-Duitsland, Roemenië en IJsland.
In de nog jonge gemengde Voorster- en Kadoelerbossen bij Kraggenburg (aanplant omstreeks 1950) neemt JP veel voor die tijd bijzondere bosvogels waar zoals  Appelvink, Bonte Vliegenvanger, Boomklever, Boompieper, Glanskop (1x), Fluiter, Houtsnip, IJsvogel, Kuifmees, Matkop, Nachtegaal, Wielewaal en Zwarte Mees. Een deel van zijn waarnemingen is in 1990 opgenomen in het SOVON-rapport 90/15, geschreven door R.G. Bijlsma, getiteld: Broedvogels van het Voorsterbos.
In de Mastenbroekerpolder en op het Kampereiland inventariseert JP in 1989-1990 Boerenzwaluw en Huiszwaluw. In het dagboek zijn protocollen te vinden van de zweefvluchtjes van deze soorten. JP concludeert dat de Huiszwaluw vaker zweeft dan de Boerenzwaluw en bovendien wat langer. Verder zweven jonge Boerenzwaluwen vaker dan volwassen vogels. In de jaren 1960 zijn in de nazomer geregeld Boerenzwaluwen op leeftijd geschat (leeftijden-ratio’s); metingen van broedsucces avant la lettre! Onder andere in augustus 1967 is een poging ondernomen de massale gezamenlijke slaapplaats van Boeren- en Oeverzwaluwen in de rietlanden langs de Knardijk te tellen. Het gaat om tienduizenden ongeveer gelijke aantallen Boeren- en Oeverzwaluwen (maar zeker geen honderdduizend staat er bij).
Tussen 1972 en 1980 worden vrijwel jaarlijks, samen met zijn vriend Piet Zomerdijk, en soms op kaarten en in tabellen vastgelegde broedvogelinventarisaties van de Workumerwaard en de Stoenckherne (Stinkhoek) bij Hindeloopen uitgevoerd. In sommige jaren zijn legselgroottes van sterns genoteerd. In de jaren zeventig en tachtig verblijft hij enige perioden op Griend waarbij broedvogels en overtijende vogels worden geteld. In de nazomer worden langs de IJsselmeerkust sterns geteld, onder andere 5.000-10.000 Zwarte Sterns op 18 augustus 1979 langs het Oostvaardersdiep bij Lelystad en 10 Reuzensterns op de Steile Bank op 29 augustus 1979. Verder zijn er geregeld tellingen verricht van Grutto’s in nazomergroepen en op gezamenlijke slaapplaatsen, zoals 2000-4000 bij het Vogeleiland Zwarte Meer.
Vanaf 1970 wordt vooral in Flevoland en Overijssel deelgenomen aan atlasprojecten, midwinter watervogeltellingen, landelijke inventarisaties van broedvogelsoorten van het Contactorgaan voor Vogelstudie (onder andere Blauwe Reiger, Braamsluiper, Geelgors, Gele Kwikstaart, Grutto, Huiszwaluw, Oeverzwaluw, Roek, Wielewaal) en vanaf 1990 aan landelijke monitoringprojecten van Sovon.

Dagboek 1994-2004

Woonplaats Warnsveld. Bezochte gebieden vooral in Oost-Nederland, onder ander langs de IJssel. Tevens buitenlandreizen. In deze periode richt JP zich vooral op de Veldleeuwerik als broedvogel van cultuurland en natuurgebieden, waarbij overal in het land met tellingen dichtheden worden bepaald.

Dossiers

Er zijn vier dossiers:

- Weidevogel-transect-tellingen;

- Blokinventarisaties;

- Huiszwaluwinventarisatie;

- Overwinterende ganzen

Zie onder Downloads voor nadere toelichting op de inhoud van deze dossiers.

 

  • Ornithologische betekenis

Het belang van de dagboeken en dossiers van JP zit vooral in waarnemingen en al of niet gepubliceerde gegevens van eigen veldwerk uit de jaren 1940-1973, toen er nog weinig vogelaars actief waren. Het betreft de pioniersfase van het landelijk georganiseerd vogelonderzoek vóór de oprichting van SOVON. Het is ook de periode dat veel West-Palearctische ganzenpopulaties op een dieptepunt zaten. Daar tegenover waren het tevens de hoogtijdagen van weidevogelbroedpopulaties in Nederland.

De dagboeken en dossiers bevatten data die vermoedelijk maar ten dele zijn gepubliceerd, en de dossiers bevatten voor verschillende soorten bruikbare referentiegegevens voor nader veldonderzoek.

Met zijn talrijke inventarisaties, tellingen en waarnemingen heeft hij vanaf 1960 in belangrijke mate bijgedragen aan landelijke inventarisaties van broedvogelsoorten door het Contactorgaan voor Vogelstudie van de KNNV in de jaren 1960-1970: Blauwe Reiger, Gele Kwikstaart, Geelgors, Grutto, Huiszwaluw (landelijk coördinator van deze soort), Oeverzwaluw, Roek en Wielewaal.

 

  • Downloads
Beschrijving archief Jules Philippona bij de Heimans en Thijsse Stichting, Amsterdam
PDF – 9,9 MB 67 downloads
Overzicht dagboeken Philippona
PDF – 104,8 KB 166 downloads
Toelichting op dossiers Jules Philippona
PDF – 140,9 KB 156 downloads
  • Over de archiefvormer

Uit: K.H. Voous, In de ban van vogels, Uitgeverij Scheffers, 1995. [4.X.1989]

PHILIPPONA, Jules, 19 april 1924 - 18 november 2020, onderwijzer, leraar aardrijkskunde en vogelwaarnemer, vooral van ganzen en weidevogels. Jules Philippona werd geboren in Blaricum en werd onderwijzer in Velzen (1948 - 1949) en Amsterdam (1949-1956), daarna leraar aardrijkskunde MO aan verschillende scholen voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs in Zwolle (1956 - 1959), Lisse (1959 - 1967) en Kampen (1967 - 1983). Zijn belangstelling voor vogels begon als lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) in Haarlem in 1939, die voor ganzen werd vanaf 1957 gestimuleerd door boeken en illustraties van Peter Scott. De hang naar vrijheid en ruimte deelt hij met de ganzen. Hij vond die, mét de ganzen, in de IJsselmeerpolders waar hij sinds 1967 woont (Kraggenburg, Noordoostpolder).
Een eerste inventarisatie- en biotoop-onderzoek van de Glanskopmees aan de Hollandse binnenduinrand (1944-1950; G. Bos & Philippona 1948, Philippona 1986) werd gevolgd door weidevogel-inventarisaties met Th. Mulder en tellingen van Huiszwaluwnesten (1974, 1986) en van Boerenzwaluwen (1974).

Het meest bekend is hij evenwel door zijn jaren lang voortgezette tellingen, van wilde ganzen in Nederland en zijn publicaties in Limosa en het Vogeljaar (1962, 1966, 1985, 1989, Philippona & H.T. van der Meulen 1969, Mulder & Philippona 1965, H. de Jong & Philippona 1975) en tochten naar overwinteringsgebieden van ganzen in Midden- en Oost-Europa (Philippona & Lebret 1967, Dijksen et al. 1973, Philippona 1984, Van den Bergh & Philippona 1985). Verder maakte hij voettochten op IJsland in 1975, 1976, 1978, 1980, 1984 en 1985 om de broedplaatsen van Kleine Rietganzen te bezoeken (197l, Philippona & E.C. Smith 1978, Mulder & Philippona 1986). Voorts schreef hij 8 van de 19 hoofdstukken in het boek Wilde ganzen in Nederland (Lebret et al. 1976).

Zijn tellingen en waarnemingen van ganzen, gepubliceerd in talrijke binnen- en buitenlandse tijdschriften hebben terecht internationale aandacht ontvangen en hebben bijgedragen aan onder meer de onderscheiding van tenminste 5 deelpopulaties van de Kolgans in Europa en het Midden-Oosten, gekenmerkt door grotendeels geografisch van elkaar gescheiden overwinteringsgebieden (Timmerman et al. 1976). Zijn Neue Brehm Bücherei boekje (nr. 457) over de Kolgans (Die Blessgans, 1972) getuigt van een ruime kennis van ganzen. Zijn Kosmos-boek over de Kleine Rietgans (1981) is vol romantiek en praktische kijk op de problemen van het beheer en het behoud van de kwetsbare broedplaatsen en overwinteringsgebieden.

JP heeft veel samengewerkt en is samen op reis geweest met talrijke andere gans-enthousiasten, als L.M.J. van den Bergh, E. Kuyken, T. Lebret, Th. Mulder, G.L. Ouweneel, E.C. Smith, Arend Timmerman Sr. en vele anderen. Hij is lid van de Ganzenwerkgroep Nederland, werkt samen met het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN) (voorheen RIVON) en is medewerker van de Stichting Ornithologisch Veldonderzoek Nederland (later Samenwerkende Organisaties Vogelonderzoek Nederland) (SOVON).

Op 12 september 1969 ontving hij voor zijn ganzenonderzoek de Heimans en Thijsse Prijs (Westhoff 1969). Hij was op dit terrein nog steeds actief.

Biografieën

Westhoff V. 1969, Heimans en Thijsseprijzen, het Vogeljaar 17:167-168.